Het jaar 1854

Brighton, Groot-Brittannië. Het jaar is 1854. Eten was schaars, huizen waren klein en vuil, maar toch waren de zusjes Burrows gelukkig. Of niet?

Laten we beginnen bij Zoë. Zoë had mooie, golvende blonde lokken. Lokken die wanneer de zon op het juiste punt stond, leken op de gouden draden die Rapunzel spon aan haar spinnewieltje. Zoals u wel kan voorspellen, kreeg Zoë alle aandacht van de jongens in het dorp. Ze hielp in het huishouden, was bij iedereen geliefd en spendeerde haar dagen in het naaiatelier van haar moeder.

Gedoemd om te leven in Zoë’s schaduw, liep haar zusje Avery. Avery verschilde althans niet zo veel van haar zus. Ze had even mooi, lang zwart haar. Gitzwart als de veren van een raaf en ogen, zo van die diepblauwe ogen waar je in kunt verdrinken. Teruggetrokken in haar eigen wereldje, verdween ze in haar boeken. Overal waar Avery ging, zat ze met haar neus in de boeken. Ze gaf niet veel aandacht aan de mensen en andersom.

Tot die ene dag. Tot ze met haar neus in de boeken, alweer, pal tegen Jim aanliep. Jim was een matroos en was gisterenavond aangemeerd. Jim was al onderweg naar beneden om het boek op te rapen tot hij in die diepblauwe ogen keek en alles vergat. Hij had nog nooit iemand zo mooi, zo fragiel gezien.

Prompt ging hij op zijn knieën en vroeg haar daar, op dat moment ten huwelijk. Avery, verwonderd dat er überhaupt iemand aandacht voor haar had, kon alleen maar ijverig knikken terwijl ze haar boek, nog een keer liet vallen op de grond.

Snel haasten ze zich naar huis om het (goede?) nieuws te vertellen. Avery’s ouders gaven, een beetje van hun melk, hun goedkeuring en dat was dat. Ze gingen trouwen, maar niet als het van Zoë afhing. Zoë, groen van jaloezie, gunde haar zus niets. Zij verdiende het om te trouwen. Zij verdiende het om een perfecte bruid te zijn. Zij verdiende het, niet haar zus.

Avery en Jim lieten er geen gras over groeien en wilden de volgende morgen al trouwen. Ze moesten geen groot feest hebben, als ze elkaar maar hadden.

De volgende morgen stond ze daar, gekleed in een hemelsblauw kleed. Het licht scheen door de raam op haar, alsof het een engel was. Om acht uur zou ze niet meer in haar zusters schaduw staan, maar haar eigen leven leiden ergens ver weg van hier.

– 9.00 uur

Nog steeds geen Jim. Zou hij twijfels hebben gekregen? Moest hij weg?

Jim werd even later teruggevonden, helaas niet meer zo levend en wel. Hij werd opgehangen aan de wieken van de molen en met een snijwonde gaande van zijn borst tot aan zijn lies, was het enkel wachten tot hij doodbloedde.

Zoë was natuurlijk verdachte nummer één en werd meteen meegenomen naar het bureau. Hoe hard ze ook ontkende, ze kon er niet omheen dat zij, jaloers als ze was er stevig bezwaar op had dat haar zus het leven kreeg dat zij altijd wilde.

Wat nu? Zoë die mocht haar leven spenderen in een afgesloten werkkamp, veroordeeld voor haar misdaad.

Twee dagen later werd de politie opgeroepen voor nog een moord, zelfmoord deze keer. Waar kwamen ze uit? Bij het huis van de Burrows, voor de tweede keer op rij.

Daar vonden ze arme mevrouw Burrows in de badkamer. De agenten trokken al snel hun conclusie: ze kon niet leven met het gedacht aan haar dochter schuldig aan moord. De Burrows waren zeer gesteld op hun goede naam.

Maar wat u en de bewoners misschien dachten dat het om een moord uit jaloezie ging, wist mevrouw Burrows wel beter. Mevrouw Burrows, kon er namelijk niet mee leven dat haar perfecte dochter, haar Zoë niet degene was die het perfecte leven kreeg. Er zat niets anders op dan zich te ontdoen van Jim, maar uiteindelijk kroop de schuld haar tegenmoet. Als een schaduw over de muren terwijl ze sliep, maar dat geheim nam ze met haar mee.

En de Burrows? Hun goede naam ging verloren en ze leefden nog lang, maar niet zo gelukkig.